Categoriearchief: 2018

In de trein van Gaya naar Siliguri

Momenteel zit ik in een trein van Gaya (vlakbij Bodhgaya) naar Siliguri. Siliguri ligt in de smalle Indiase corridor tussen Nepal en Bangladesh die toegang geeft tot Darjeeling en Sikkim waarheen we nu op weg zijn. De treinwagon is een Non-Air-Conditioned-Sleeper met meer dan vijftig “bunks” in open coupés. Nergens zitten deuren en alles is hoor- en zichtbaar voor iedereen. Dit is de manier waarop iedereen hier reist die niet het geld heeft voor airconditioning en luxe. De treinrit duurt in totaal dertien uur en we zijn een bezienswaardigheid. Iedereen staart ons ongegeneerd aan. De eindeloze stoet venters van thee, bananen, water en snacks die heen en weer lopen door de wagons, pauzeren bij ons om ons verbaasd op te nemen. Daarbij gaat de aandacht het meest naar Marthe en Gabriëlle (beiden blank en blond) en nog meer naar Rashida (donker en met kroeshaar). Het gaat allemaal zonder woorden, maar het is zonder meer intimiderend en heel ongemakkelijk.

We zitten naast een Indiase familie. Ze zijn zo te zien straatarm. Een baby is duidelijk ondervoed. Een ander kind, een peuter, heeft geen kleren aan. De anderen, grootvader en grootmoeder, hun dochter, en nog een aantal kinderen, lopen in lompen. Ik denk niet dat ze kaartjes hebben. Na een uur of drie onderweg te zijn maken ze op een stuk karton op de vloer van de wagon een maaltijd van koude rijst met wat kleine losse stukjes kip en groenten. De vloer was al buitengewoon smerig maar als de maaltijd gereed is, is het helemaal voorbij alle beschrijving. Overal ligt rijst en vet. Het peutertje gaat met zijn blote voetjes, waarmee hij gewoon over de vuile grond van de wagen loopt, in de rijst op het karton staan maar dat verhindert de maaltijd niet. De geur is al evenzeer onbeschrijfelijk. Een mengsel van urine en kruiden. Ik voel me vreselijk in de smerigheid en tegelijkertijd voel ik me volkomen thuis en op mijn gemak. Ik beweeg tussen walging en liefde, afschuw en bewondering. Reizen door India is voor mij niet zozeer het bezoeken van oude plaatsen en mooie gebouwen en paleizen. India zelf transformeert me, beroert me en verandert me. Dit hier nu verandert me.
Gisteren ben ik met Helen, Dennis en Hans naar de rivier geweest die door Bodhgaya loopt. Weg van het enorme Mahabodhi tempel complex, het platte land van India in. We werden door de beheerder van ons logeeradres in Bodhgaya, genaamd Himalay, meegenomen naar een grote oude banyan boom, waaronder een klein oud Boeddha beeld stond met een verweerd gezicht. Er zaten wat boeren op een paar lappen op de grond met elkaar te praten. Er speelden een paar kinderen. Verder was er alleen stilte en landschap en ruimte. De plek is ver verwijderd van de stad, landelijk en pal naast de rivier. Volgens Himalay was dit de boom waaronder de Boeddha zat, toen hij op de rivier een boot voorbij zag komen. Op de boot zat een sitar speler die zijn leerling uitlegde hoe je het instrument moet stemmen. Als je de snaren niet strak genoeg spant, komt er geen goed geluid uit de sitar. En als je de snaren te strak spant kan de sitar zelfs breken. Het gaat er om precies genoeg spanning te creëren. Niet te veel en niet te weinig. De Boeddha realiseerde zich dat zelfvernietiging noch zelfbevestiging goed werken op het pad. Hij noemde het de middenweg, the middle way. Een vrouw genaamd Sujata, bracht hem wat melk en rijst en de Boeddha at en waste zichzelf. Vlak bij staat een klein tempeltje gewijd aan Sujata. Misschien was het inderdaad de plek en misschien ook niet, wie zal het zeggen. Maar wat me ontroerde was de directheid er van. Ik kan het niet zo goed beschrijven. Boeddha, boeren, koeien, kinderen, vuil, meditatie simpel en direct, een slok melk en een beetje rijst, diepe armoede, honger en ondervoeding, lijden, koeienpis en voedsel en stront en dood en een ruimte rondom en binnenin die geen beoefening, geen honger, geen afschuw, geen vuilnis en geen dood kent. Ik voel me getransformeerd door deze onbeschrijfelijke ervaring, die zo ver verwijderd is van mijn normale dagelijkse leven en die toch zo vertrouwd en nabij voelt, zo normaal. Ik voel een diepe vrede vandaag. Ik ben niet op de juiste plek en ik walg van de goorheid en ik verkeer in een diepe vrede die onbezoedeld en onveranderd en onberoerd is. Ik voel mijn hart onmetelijk ruim en vervuld van liefde voor al deze mensen. Ik ben verliefd en ik ben liefde.
En ik voel me vervuld van dankbaarheid voor onze oorspronkelijke leraar en voor mijn huidige leraar en voor alle leraren daar tussen in. Ik zal alles doen wat ik kan in de tijd die me rest om de beoefening die mijn leraar met me deelde te delen met wie dit maar met me wil delen.

Het is nu donker en we zijn nu twee stop-plaatsen verder. De familie blijkt inderdaad geen kaartjes te hebben en ze worden hier zonder pardon van de trein gezet door een paar opgetrommelde militairen met machine pistolen. Ze zijn boos en bang en ik voel met ze mee.

Bodhgaya

De weg van Varanasi naar Bodhgaya is naar Nederlandse maatstaven gemeten onmeetbaar. Ik ben deze zin een paar keer opnieuw begonnen, maar iedere keer loop ik vast, eenvoudigweg omdat de weg voorbij de verbeelding gaat. Je kunt het alleen maar ervaren. Nu is het zo dat bij zoiets extreems als een provinciale weg in India, iedereen wel kan invoelen dat ons voorstellingsvermogen gewoon tekort schiet. Maar eigenlijk is dat ook voor hele gewone dingen. Iedere ervaring kan uiteindelijk alleen ervaren worden. Woorden schieten altijd te kort, al zijn woorden vaak wel behulpzaam om de ervaring te benaderen.

Hoe het ook zij, we hebben de weg tussen Varanasi en Bodhgaya overleefd. Ternauwernood moet ik erbij zeggen. Onze chauffeur was een echte Banarasi, die met enige regelmaat de kolder in zijn kop kreeg en dan in plaats van rustig achter zijn oudere collega in de voorste taxi aanrijden, opeens over de honderd ging rijden op een weg waar 50 km per uur soms net aan veilig is, soms. Zo rond 80 km vóór Bodhgaya ging het uiteindelijk bijna mis. Een kansloze inhaalactie van onze “piloot” eindigde op minder dan een halve meter van de achterkant van een stilstaande jeep, met naast ons een heftig scheldende motorrijder die zich het vege lijf gered had door de berm in te rijden, wij vier erg geschrokken taxi-passagiers, en die eerder genoemde oudere collega chauffeur die boos de passagiersdeur open trok en onze chauffeur op een woeste uitbrander trakteerde. Toen we weer onderweg waren hebben wij de chauffeur nog even redelijk duidelijk te kennen gegeven dat wij geen haast hadden en nog graag even verder zouden willen leven. Uiteindelijk kwamen we in Bodhgaya aan. Happy to be alive.

Bodhgaya is een heel bijzondere plek. Traditioneel is dit de heiligste plek voor Boeddhisten van alle gezindten. Dit is de plek waar volgens de overlevering de Boeddha, na het vinden van de middenweg (bouw je ego niet op door jezelf vast te bijten in het najagen van allerlei gerief, bouw je ego niet op door het te willen vernietigen in extreme ascese) enkele dagen onder een ficusboom zat te mediteren en ontwaakte. Die beoefening, diep in jezelf kijken en rusten in bewustzijn, is de grondslag van alle beoefening. Zijn beoefening is onze beoefening. Wat dat betreft is er niets veranderd en hoeft er niets veranderd te worden. De taal is veranderd, de technieken zijn veranderd, maar de essentie is even ongrijpbaar als onveranderbaar.

Ik voel een diepe verbondenheid met mijn oorspronkelijke leraar, maar ik moet toegeven dat ik die verbondenheid hier in de Mahabodhi Temple soms maar moeilijk kan vinden. Want de Mahabodhi Temple is een mengeling van prachtige devotie en verbondenheid en een complete kermis. Ik ben zoals de traditie voorschrijft om de tempel heen gelopen, langs de boom (die overigens rond 1850 opnieuw is geplant). Dat is een ontroerende ervaring van verbondenheid. In een hoek zitten een groep Chinese vrouwen in vol ornaat een sutra te chanten in opperste concentratie en aanbidding. In een andere hoek zitten drie Tibetaanse monniken met een speaker en microfoon en zingen diep sonoor een Tibetaanse tekst. De warme ontroering zit voor mij vooral in die verbondenheid, het samenzijn. We zijn hier allemaal van over de hele wereld samen vanwege die ene man die van ons allemaal de oorspronkelijke leraar is. En ik voel mijn dankbaarheid voor de Boeddha en mijn leraar weerspiegeld in de gezichten van iedereen om me heen. We zijn hier allemaal omdat zijn beoefening nog steeds diep relevant is voor ons allemaal.

Er is ook een devotie-aspect. Daar waar devotie aanbidding wordt van de Boeddha, wordt het wat moeilijk voor me. Volgens mij was de Boeddha namelijk geheel niet geïnteresseerd in aanbidding van zijn persoon. Maar al is aanbidding van de oorspronkelijke Boeddha hier ook duidelijk aanwezig, de devotie die ik ervaar, richt zich naar mijn gevoel toch meer op toewijding, toewijding aan beoefening, aan medemens, aan Boeddha-dharma en dat herken ik met ontroering. Ook daarin voel ik verbondenheid.

De Mahabodhi temple is ook een complete kermis. Ik had op meerdere momenten een sterk “Lourdes” gevoel. Overal is een soort kerstverlichting opgehangen, tot in de tempel zelf. En bij de ingang staat een enorme markt met honderden kraampjes waar je de meest verbijsterende beelden en objecten kan kopen, van mala’s in alle kleuren van de regenboog tot lichtgevende plastic Boeddha beeldjes met led-lampjes er in. Ik snap de commercie goed want in Bodhgaya wil men ook leven en de gelegenheid om er iets aan te verdienen pakken ze hier met beide handen aan. Maar tegelijkertijd kost het me soms moeite om op deze kermis verbinding te maken met meditatie en stilte. Ik kan, zoals ik al zei, de Boeddha die onder deze boom zat en mediteerde soms niet zo goed vinden, wat ook betekent dat ik mijn beeld, mijn voorstelling van hoe het was niet zo maar kan loslaten. Toch is zitten in het tempel complex, te midden van al mijn zussen en broers in beoefening en samen met mijn beide zoons een adembenemende ervaring, die me vervult van dankbaarheid en verbondenheid. 

Sarnath

Als we het hebben over “space and no space” is Sarnath een prachtige illustratie. De rit van Varanasi naar Sarnath (ongeveer 10 km) is een avontuur op zich. De stad Varanasi en de bewoners, die zich Banarasi noemen (naar Banaras of Benares, een oudere naam van Varanasi) hebben de reputatie net even heftiger, ontvlambaarder te zijn dan de meeste andere steden en hun bewoners in India. Het verkeer in Varanasi is dus ook net even gekker en hectischer dan elders en dat wil best wat zeggen. Het is de buiten-categorie. De rit naar Sarnath is dus een belevenis en voorin zitten in een taxi is niet zonder meer een voorrecht. Want waar we in Nederland heel soms op de centimeter nauwkeurig rijden, hier rijden taxichauffeurs hier altijd en met zijn allen op de micrometer. Wie iets wil ervaren van doodsverachting nodig ik van harte uit voor een taxi rit in Varanasi met een Banarasi chauffeur.

We overleefden gelukkig en kwamen heelhuids in Sarnath aan. Daar werden we onmiddellijk bij uitstappen overlopen door tour guides (“come I show you everything”), straatverkopers (“I make you special price”), en bedelaars die niets zeggen maar wel op mijn buik of arm kloppen met hun ene hand en met de andere op hun mond wijzen in het universele gebaar van honger. Probeer daarin maar eens je rust te bewaren. De tour guides en straatverkopers kan ik inmiddels deskundig negeren maar met bedelende kinderen lukt me dat lang niet altijd. Als ik er een wat geef doe ik dat meestal een beetje in het geniep want anders heb ik hier echt geen ruimte meer.

En toen liepen we ineens zomaar het park binnen. The Deer Park in Sarnath, waar naar de traditie zegt, de Boeddha zijn eerste lessen gaf aan zijn vijf oude makkers die hem eerder achter hadden gelaten in Bodhgaya omdat ze dachten dat hij de weg van beoefening en onthechting had verlaten. We liepen zo uit de hectiek de stilte en sereniteit binnen. Want het park is een oase. Groen, schoon, stil en ruim. Zelfs een grote groep Vietnamese monniken en leken die rondliepen en een sutra dienst deden op het gras bij de stupa, verstoorden de rust niet. Eerder was het alsof ze de stilte dieper maakten. Het gezang accentueerde de rust en weerspiegelde hun beoefening en devotie op een prachtige manier. Ik vermoed dat nagenoeg iedereen die het park binnenkomt wordt aangeraakt door die rust, de ruimte van de plek en dat raakt iets diep in me. Het ontroert me om mijn eigen ruimte en stilte zo te ervaren, en te delen met al die anderen uit een andere cultuur en van een ander continent. De ruimte verbindt.

Mijn innerlijke stilte, het woordeloze, oneindige is de woordeloze stille oneindigheid in iedereen en in Sarnath in het deer park is dat diep voel- en ervaarbaar.

Wij, Helen, Jeroen en ik, hebben op het gras bij de stupa in Sarnath een korte ceremonie gedaan (Kanzeon Sutra en Sho Sai Myo Kitchijo Dharani) voor Catherine, Roshi’s oudste vriendin en de moeder van Roshi’s petekind en Dana-Sangha lid Nicolas. Catherine is eergisteren onverwacht vroeg overleden aan een hersentumor. Daarna hebben we gekeken en gezeten in de rust van Sarnath, dankbaar voor de oorspronkelijke leraar en de lijn van al die mensen die de ingang naar deze ruimte doorgaven van generatie op generatie tot vandaag aan ons.

In feite toont Sarnath me zo rechtstreeks een van de belangrijkste elementen van onze beoefening. Hoe vind ik in mijn dagelijkse maalstroom van dingen, in die eindeloze stoet van mijn innerlijke tour-guides (I know, we go?), straatverkopers (I have, you want, special price?), en bedelaars (I am poor and in need, you give?) die steeds aandacht trekken en elkaar proberen te overschreeuwen, hoe herinner ik me te midden daarvan de toegang tot mijn deer park, mijn woordeloze eindeloze stille ruimte die niet van mij is?

Wat ik ook dit keer weer opmerkte was, dat de manier waarop ik na mijn bezoek aan innerlijk en extern Sarnath de guides, verkopers en bedelaars te gemoet trad, anders was dan daarvoor. Net even opener, warmer, geduldiger.

I love Sarnath, wherever it is.

Varanasi 2

Wie in Varanasi als westerse bezoeker onder alle omstandigheden rustig en evenwichtig kan blijven, moet wel een hoge staat van innerlijke rust en evenwichtigheid hebben bereikt. Equanimity, gelijkmoedigheid, is een van de vier kenmerken van verlichting. En wie die gelijkmoedigheid kan bewaren bij een bezoek aan Varanasi, vergezeld van vrouw en kinderen, bereikt volkomen en volledig de hoogste verlichting. Geintje natuurlijk.

Zou de Boeddha momenten hebben gehad dat hij zich ergerde aan sommige leden van de sangha? Zou hij angst, onzekerheid, frustratie en teleurstelling hebben gekend? Ongetwijfeld. Sommige sutra’s wijzen daar ook voorzichtig op. Ik hou erg van de actievere vertaling van de term “anatta” wat een van de drie essentiële aspecten van leven is, namelijk anatta, anicca en dukkha, zelfloosheid, vergankelijkheid en lijden. Anatta wordt dus meestal vertaald als zelfloosheid maar sommige vertalers noemen het Non-selfing of, nog mooier, No-I-making. Het is actiever. Het sluit niet uit dat er ergernis, irritatie, “zelf-maken” ontstaan, maar de beoefening is dat te zien en het los te laten. We kunnen kennelijk niet leven zonder onszelf te zien als mens, als individu, ik, uniek en anders dan anderen, maar dat kunnen we ook weer laten gaan en in een flits bewegen van klein naar oneindig om dan die oneindige tijdloosheid als mijzelf te manifesteren en uit te stralen. Zoals Roshi wel zei, grab and relinquish, grab and relinquish, and relinquish and relinquish. We kunnen zelfs the No-I-making loslaten, onze beoefening loslaten en rusten in wat er maar is.

Varanasi is een heftige stad. De toeters hier lijken luider dan elders, het leven opdringeriger dan elders, de dood nabijer dan elders. Lopen door de straten en stegen is overweldigend. Roshi vertelde me ooit dat in het Japans de term voor hel hetzelfde betekent als no space. Zo voelt het hier soms.

De laatste middag in Varanasi heb ik met Dennis een wandeling over de ghats gemaakt. Op de Harishchandra Ghat, één van de twee ghats waar de crematies plaats vinden, zijn we op een bankje gaan zitten en hebben leven en dood over ons heen laten komen. Het is zo dicht bijeen. Brandende lichamen en vliegerende kinderen. Zingende families (alleen de mannen natuurlijk) die om een stapel hout lopen en die vervolgens in brand steken. Schreeuwende mannen die elkaar uitfoeteren als er iets in het ritueel niet gaat zoals het hoort. De brede rivier ervoor en de onbegrensde hemel vol rook en stof er boven.

Op weg terug naar de Yogaschool waar we logeren kocht Dennis een stel vliegers om op te laten en weg te geven. Gillende, lachende jochies. Brandende lijken.

Varanasi 1

Ons reisgezelschap is nu compleet, nadat we Marthe hebben opgepikt in Delhi, op weg van Agra naar Varanasi. En nu in Varanasi valt me op dat er toch wel wat veranderd is de afgelopen tweeëneenhalfjaar. De weg van de luchthaven naar de stad is grotendeels vierbaans geworden en het oogt allemaal schoner en opgeruimder. De Clean India campagne die nu een paar jaar loopt, lijkt te werken. Maar als we door de sloppen lopen achter de ghats is alles nog steeds van een onvoorstelbare goorheid. Varanasi de onbeschrijfelijke.

Vanmorgen heb ik op het balkon van de Yogaschool waar we logeren, zitten mediteren in alle vroegte. Bij zonsopkomst ontvouwt de Ganges, die op vijf meter afstand van onze voordeur stroomt, zich als een vlakke spiegel, kalm en tegelijkertijd verraderlijk want de rivier stroomt nu, net na de regentijd heel snel. De ruimte van dit uitzicht in de snel toenemende hitte is verbluffend. Weids en zinderend van leven en dood. Misschien is dit wel een van de redenen waarom dit land en deze stad me zo ontroeren en inspireren, en waarom ik me hier zo opgenomen en thuis voel. Het is zo leeg en ruim en tegelijkertijd zo vol van leven. Hier, aan de oever van de Ganges, liep en zat en sliep en at 2500 jaar geleden de Shakyamuni Boeddha. Zo direct en nu en verbonden. Hij is hier en mediteert.

Agra

Terwijl we in een taxibusje van Delhi naar Agra reden, had ik het sterke gevoel terug te reizen in de tijd. Van wereldstad naar platte land, van airconditioned taxi-bus naar ossenkar (die hier gewoon over de snelweg voortsjokken, en niet eens alleen op de vluchtstrook). De contrasten in India zijn heftig en meestal behoorlijk ongemakkelijk voor me. We zitten nu in een prachtig hotel, heel oud, met best wat luxe en in Victoriaanse stijl. Buiten de poort leven mensen die hier tot de middenklasse behoren en die we in Nederland onder de armoedegrens zouden plaatsen. Wat dat in me oproept nu is de hernieuwde maar nog steeds schokkende realisatie hoe ongelooflijk bevoorrecht ik ben, gewoon omdat ik in Nederland geboren werd. Niet meer dan een toevalligheid!? Gewoonweg waanzinnige mazzel!?

Hoe het ook zij, ik ben bevoorrecht en rijk en niet alleen materieel. Ik heb het voorrecht Helen’s partner te zijn, en de vader van Dennis, Douwe en Marthe. Het voorrecht dat ik een beoefening en een leraar heb gevonden en dat ik mijn beoefening kan delen met mensen die die mij weer gevonden hebben. En ik heb ook het voorrecht van lijden, bijvoorbeeld van een eenzame jeugd vol onveiligheid en dreiging. Van ervaren te hebben wat angst is en fysieke pijn. Wat geweld is, wat machteloosheid is. Want lijden is niet het exclusieve domein van armoede in een arm land. Leven gaat onherroepelijk gepaard met lijden. En geeft het voorrecht te weten en ervaren dat ieders pijn en alle lijden, zo goed als ieders vreugde, dat ieder leven mijn leven is. Ik leef en ben leven.

“Always maintain only a joyfull mind,” staat in de Seven Points of Mind Training.
“All will be well,” zegt Julian of Norwich.

New Delhi, dag 1

Delhi is en blijft gewoon een soort gekkenhuis. Hectisch, gedreven, luidruchtig en “in your face.” De houding hier is zo te zien “scherp”. Het gaat om overleven en vooruitkomen. Delhi is ambitieus en wil voorwaarts. Maar voor veel mensen hier is het puur overleven op een plek waar de concurrentie moordend is. Taxi-chauffeurs, tuk-tuk rijders, straatverkopers en bedelaars, ze zijn allemaal schijnbaar verwikkeld in een concurrentieslag op leven en dood. Ongetwijfeld zal er ook veel onderlinge solidariteit en verbondenheid zijn, veel hulp en familie en gemeenschapszin, maar in Delhi voel ik dat minder duidelijk dan elders in India. Bovendien is het onze eerste dag hier en alles komt heftig binnen. Nu zie ik weer de gezichten voor me van twee jochies, die vanmiddag op de specerijenmarkt in Old Delhi aan mijn mouw hingen. Straatarm, ongelooflijk smerig, op blote voeten allebei en in lompen gekleed. We hebben ze wat geld gegeven, misschien net genoeg voor een broodje of wat rijst met dal. Ik weet dat het niet helpt. Ik weet dat het voor dat moment helpt, een beetje, misschien een beetje. Ik weet het eigenlijk niet. Toen ze wegliepen, teleurgesteld, zong ik in mezelf de Sho Sai Myo Kichijo Dharani. De chant die geacht wordt te beschermen en onheil af te wenden. Ik doe dat vaak hier. Helpt dat?

Na de Dharani zingt de Ino in sesshin altijd: “Overal waar deze aanroep wordt uitgesproken, wordt die gehoord en in stilte beantwoord.” Ik zing hem nu nogmaals voor die twee knulletjes en voor alle bedelaars op de wereld. May their lives go well.

All Aboard!

We zijn op weg naar Delhi in een vliegtuig vol westerse toeristen op de heenweg en Indiërs op weg naar huis. Zij waren waarschijnlijk toeristen en wij worden het, maar nu, in between, zitten we in een soort niemandsland, een aluminium doos waarin het normale leven voor acht uur is uitgeschakeld. We zijn reizigers. We zijn één geheel, met één richting, in een paar honderd totaal verschillende levens. Eenheid in verscheidenheid. Natuurlijk is het altijd al zo, op ieder moment, alleen zien we het niet. Het leven gaat zijn gang. Het heeft geen specifieke richting, geen specifieke bedoeling, geen specifieke kleur, en daarom kan het alle richtingen, bedoelingen en kleuren omvatten en zijn. Zo is het ook in deze cocon. Alle diversiteit die maar voorstelbaar is, kan hier aanwezig zijn.

In The Holstee Manifesto staat te lezen: “Travel often. Losing your way wil help you find yourself.” Ik zou zeggen: “Losing yourself will make you find yourself.” Wanneer we onze vaste grond verliezen, als we even niet weten wie, wat, waar, en hoe, als we onszelf kwijt zijn, vinden we onszelf. Alleen door mezelf niet te kennen kan ik werkelijk mezelf zijn. Het achterlaten van mijn comfort-zones, van mijn bekende leven, betekent dat ik een nieuwe wereld binnen stap. En India is daarvoor de ideale plek. Vrijwel niets is daar wat ik gewend ben en bijna niemand spreekt mijn taal. Dat is vaak heel ongemakkelijk. Reizen door India is geen vakantie maar een – vaak heftige – ervaring. Ik laat normaliteit achter. Ik laat mijn leven achter en stap Leven binnen. Of liever, ik wordt wakker in wat ik altijd al was, ben en zal zijn.

Om me heen zitten Helen, Douwe, Dennis, Rashida, Gabriëlle, Jeroen en Hans. Wat een rijkdom om deze reis te kunnen delen met hen. We zijn allemaal zo verschillend en tegelijkertijd ondeelbaar, ononderscheidbaar, zelfloos één. Er is maar één adem, één leven, één organisme. Maar één kloppend hart. Hoe ontroerend.

Me, Myself and I (a.k.a. Michel Sensei)

Begin juni was ik met Helen in Zuid-Frankrijk voor een week vakantie. Tijdens die vakantie had ik nogal last van mijn rug (spier flink verrekt) en las ik “Pure and Simple” van Upasika Kee Nanayon (1901-1978). Het weer in Frankrijk was ook niet wat we daar gewend zijn. Het was bewolkt en zo nu en dan nogal fris. En de spieren in mijn rug waren strak en pijnlijk met een scherpe plek tussen mijn schouderbladen. Mijn stemming was dus een beetje mopperig. Beetje balen van dat weer en flink balen van de pijn. Maar gelukkig was daar Kee Nanayon om korte metten te maken met het gezeur. Kee Nanayon was een Thaise upasika, een vrouwelijke lekenvolgeling van het pad. Hoewel ze formeel geen non en geen leraar was (in de Thaise traditie zijn er al in eeuwen geen vrouwelijke monnikswijdingen meer) wordt Kee Nanayon in Thailand en daarbuiten, veertig jaar na haar dood, nog steeds zeer vereerd en gerespecteerd als leraar. Haar lessen zijn hyper-direct, praktisch, no-nonsense, eenvoudig zonder vereenvoudigingen. Ze windt er geen doekjes om. Ze wees me er in klare taal op dat ogen, oren, neus, mond en huid, kortom de fysieke zintuigen, enkel poorten zijn, deuren waardoor ervaringen binnen kunnen komen in bewustzijn. En hetzelfde geldt voor gevoelens en gedachten. Ook die kan ik zien als ervaringen die door een soort van “mind’s eye” binnentreden in bewustzijn. Als ze gestopt worden bij de poort, kunnen ze erkend en aanvaard worden, zonder dat ze uitgesplitst worden in “onprettig”, “prettig” of “neutraal” en dus ook zonder dat ze uitgebouwd worden, en zonder dat ze geweigerd, dan wel vastgehouden, dan wel genegeerd hoeven te worden. Als ze gestopt en losgelaten worden, vervagen ze snel en worden ze vervangen door nieuwe ervaringen. Ze blijken vergankelijk en zonder eigen losstaande substantie, zonder Zelf. Het herinnerde me aan een uitspraak van meester Matzu. Als de voorafgaande gedachte, de huidige gedachte en de volgende gedachte niet langer aan elkaar gebonden zijn, dan wordt tussen de gedachten de achterliggende ruimte zichtbaar. De stapelingen van ervaringen, de skanda’s, hebben dan niet langer een kern omdat het de IK-maker niet meer wordt toegestaan om alle ruimte in te nemen en alles te claimen. De pijn bleef en het weer werd maar niet beter. Pijn is pijn. Het lichaam, bestaande uit bloed en botten, pezen en spieren en (een beetje teveel) vet, voelt de warmte van de zon als die schijnt, en de natheid van regen als die valt. Het is zoals het is. Warm is warm en koud is koud. Maar als IkZelf zich er tussen wringt en alle ervaringen claimt als MIJN ervaringen, dat wordt de kou, MIJN kou en de pijn MIJN pijn. En IkZelf ben degene die solide op zichzelf staat en overal iets van vind. Dit wil IK wel, Dat wil IK niet. Het geeft heel veel soliditeit en macht aan Ik en alles wat Ik ervaar. Het creëert een grote afstand tussen IK en MIJN leven. Dan kan ik mijn leven verwensen, er aan lijden, er bang van zijn. Tijdens de avondschemering keek ik vanaf het terras uit over zee, en dacht: Noemt de zee zichzelf Middellandse Zee? Noemt een boom zichzelf Cypres of Eik? Ze zijn heel precies en duidelijk en uniek zichzelf, en tegelijkertijd splitsen ze zich niet af van eenheid. Als er geen IK wordt gemaakt, dan houdt de strijd op. Er is een prachtige koan over Meester Tokusan. Het speelt zich heel kort voor zijn dood af. Tokusan is stervende. Een monnik vraagt hem: “Meester, u bent erg ziek. Is er ook één die nooit ziek is?” Tokusan antwoordt: “Ja, die is er ook.” De monnik vraagt: “Kunt u me vertellen van degene die nooit ziek is?” Tokusan kreunt: “Oh! Auw!”

In the beginning of June Helen and I were in the South of France for a week’s vacation. While there, I was having a severe pain in my back (a torn muscle) and I was reading “Pure and Simple” by Upasika Kee Nanayon (1901-1978). Also, the weather in France was not what we are used to there. It was overcast and rather cold from time to time. And the muscles in my back were tight and painful with a sharp spot between the shoulder blades. My mood was a bit grumpy. Grumpy about the weather, and actually down right pissed of with the back ache. But thankfully, there was Kee Nanayon to make short work with the whining. Kee Nanayon was an Upasika from Thailand, a female lay follower of the path. Although formally she was not a nun nor a teacher, (there hasn’t been womens ordination for centuries in Thailand) even now, forty years after her death, she is deeply revered as a teacher in and indeed outside of Thailand. Her teachings are hyper-direct, practical, no-nonsense, simple without simplifications. She pulls no punches. She pointed out to me clearly, that eyes, ears, nose, mouth and skin, the physical sense organs, are just gates, doorways through which experiences enter into awareness. And the same is true for feelings an thoughts. These too I can perceive as experiences arising in awareness through the gate of the mind’s eye. If they are stopped at the gate, they can be recognised and accepted without being split up into “unpleasant”, “pleasant” or “indifferent”. And therefor also without any need for rejection, clinging or ignoring. When they are just stopped and not clung to, they soon dissipate and are replaced by new experiences. They turn out to be transient, impermanent and without and separate substance, without Self. It reminded me of a saying by Master Mazu. When the previous thought, the present thought and the next thought are no longer connected, then between these thoughts the space behind them becomes vissible. The heaps of experiences, the skanda’s, then no longer have a solid core, because the I-maker is not indulged any more in taking all the space and claiming everything. Meanwhile, the pain and the weather weren’t getting any better. Pain is pain. The body, consisting of blood, bones, muscles and (a little too much) fat, feels the warmth of the sun when it shines and the wetness of the rain, when it falls. It is what it is. Warm is warm and cold is cold. But when the MeSelf inserts itself and starts claiming all experiences as MY experiences, then the cold becomes MY cold and the pain MY pain. And MeSelf is the one that stands solidly alone and has an opinion about everything. This I want. That I don’t want. It gives a lot of power and solidity to ME and to MY experiences. It creates a big distance between ME and MY life. Then I can curse my life, suffer from it, be afraid of it. While the sun was setting I looked at the sea from the terrace and thought: Does the sea call itself The Meditaranean? Does a tree call itself Cypress or Oak? They are very precisely and uniquely themselves and at the same time do not separate themselves from the oneness. When there is no I-making the battle stops. There is a wonderfull koan about Master Tokusan. Tokusan is old and dying, and a monk asks him: “Master, you are very ill. Is there also one who is never ill?” Tokusan replies: “Yes, there is.” The monk asks: “What about the one who is never ill?” Tokusan replies: “Oh! Auw!”

Hoe wil ik leven / How do I want to live?

Twee mensen zijn zich aan het voorbereiden zijn op het ontvangen van Jukai (komende Augustus in Holten), en dus ben ik mezelf daar ook op aan het voorbereiden. Onlangs las ik Chögyam Trungpa Rinpoche’s boekje “The Path is the Goal” weer. Daarin schrijft hij over werken met de zes Paramita’s, de zes perfecties of liever cultiveringen, die diep verbonden zijn met de zestien geloften van Jukai.
Het gaat in de kern over de vraag: Hoe wil ik leven? Hoe wil ik vrede vinden in mezelf en hoe kan ik in vrede leven met de wereld om me heen? Werken met de zestien geloften is daarin van zo grote waarde dat Eihei Dogen schrijft dat de geloften de belangrijkste zaak zijn van onze traditie, “The single most important matter of our school”.
Maar wanneer we de geloften gaan hanteren als strikte geboden en verboden, gaat er iets mis. Als we dát doen is de kans groot dat we eigenlijk alleen maar dieper verstrikt raken in innerlijke en externe oordelen en veroordelingen. En dat leidt weer tot innerlijke en externe conflicten en een groeiende kloof tussen onszelf en de wereld, en tussen onszelf en onszelf.
Ik vraag me regelmatig af waarom ons zicht op moraliteit (de Paramita van Sila) vaak zo extreem zwart / wit is. Het is goed of fout, juist of onjuist. We hebben uitgesproken meningen (waarvan we overtuigd zijn) en soms krijg ik het gevoel dat het in moraliteit vooral gaat om onze overtuigingen luidkeels tot uiting te brengen en daar zo hardnekkig mogelijk aan vast te houden. Wellicht is dat zo omdat we anders bang zijn verward te raken. Of erger: bang om het VERKEERD te zien, om FOUTEN te maken. De vraag is natuurlijk of de wereld beter af is, en wijzelf beter af zouden zijn, als alles onversneden helder en gestoken scherp te verdelen valt in goed en niet goed, zonder ruimte voor ambivalentie en twijfel. Hoeveel ruimte houden we dan over? Hoeveel (mede)menselijkheid zou overeind blijven?
Taizan Maezumi Roshi’s gevleugelde uitspraak was: “Practice is about closing the gap between yourself and your self” (wat je op verschillende manieren kan opschrijven; één spatie kan een verschil maken. Of in dit geval juist helemaal géén verschil). Hoeveel ruimte hebben we nodig om de kloof tussen onszelf en ons zelf te overbruggen? Je zou kunnen zeggen dat dat een rare vraag is. Geen afstand tussen mezelf en mij zelf vraagt zo’n nabijheid, dat er geen spleetje ruimte overblijft. Maar wellicht is de kloof die het denkende hoofd bedenkt tussen tussen mezelf en mij zelf het makkelijkst te overbruggen door de grenzeloze ruimtelijkheid van ons hart binnen te gaan, waarin wijzelf en ons zelf naadloos één zijn en tegelijkertijd elkaar ontmoeten. Kan er iets dieper intiem zijn?
Misschien is moraliteit ook wel te vertalen als het kweken en voeden van een cultuur van ontwaken. Het kweken en voeden van een houding, een manier van leven, die ontwaken wil bevorderen in onszelf en rondom ons. Een cultuur die onszelf richt op het bieden van ondersteuning aan iedereen op het pad. Een cultuur die poogt open en aandachtig te zijn, aanwezig en beschikbaar, hier, nu.
Chögyam Trungpa probeerde dat en hij deed meer dan de meesten. Dat betekent niet dat hij geen blinde vlekken had. Hij had zijn trauma’s, maakte fouten en ontwikkelde verslavingen. Hij heeft hier en daar schade aangericht. Maar tegelijkertijd was zijn hele leven één grote en meeslepende poging om deze cultuur van ontwaken te kweken en te voeden, voor het welzijn van alle levende wezens.
Hetzelfde geldt voor Taizan Maezumi Roshi. Ook hij maakte fouten en ook hij had zijn blinde vlekken. Maar tegelijkertijd schijnt door alles een helder licht van compassie en passie voor het bevorderen van die cultuur van ontwaken. Door alles heen straalt de oorspronkelijke intentie. De intentie om goed te doen, om het goede te doen voor anderen.


Two people are preparing to receive Jukai (which will take place in the August sesshin in Holten) and so I am preparing for it as well. Just recently I was rereading Chögyam Trungpa Rinpoche’s book “The Path is the Goal.” He writes about working with the six Paramitas, the six Perfections or rather Cultivations, that are intimately connected with the sixteen precepts of Jukai. At the heart of all this lies a fundamental question: How do I want to live? How do I want to find peace within myself and how can I live in peace with the world around me? Working with the sixteen precepts is of such importance that Eihei Dogen writes that these precepts are “The single most important matter of our school.”
But if we were to use these precepts as strict commandments and restrictions, something is going wrong. If we see them like that, there’s a good chance we will just get more and more caught up in inner and external judgements and condemnations. And those will lead to just more internal and external conflicts and a deepening gap between ourselves and the world around us as well as between ourselves and our self.
Sometimes I wonder why our ideas about morality (the Paramita of Sila) are so often strongly set in black and white. It’s right or it’s wrong, good or bad. We have strong opinions (we often call them convictions) and sometimes I get the feeling that morality seems to be about expressing those opinions with force and to stick to them. Perhaps this is because otherwise we are afraid to get confused. Or worse: To get it WRONG, to make MISTAKES.
Question is; is the world a better place, and would we be better human beings, if everything is always clear and sharply divisible in right and wrong, good and bad, without any space for ambivalence and doubt? How much space would we have then? How much compassion and humaneness would remain?
Taizan Maezumi Roshi is very often quoted saying: “Practice is about closing the gap between yourself and your self” (which you can put in writing in different ways; a space can make a difference, although perhaps in this case it makes no difference at all).
How much space do we need to close the gap between ourselves and our self? One could argue that this is a weird question. Leaving no gap between myself and my self, requires such proximity that there cannot be any space left. But perhaps bridging the abyss that the mind imagines between myself and my self is easiest when we enter the vast spaciousness of our heart, in which self and self are seamlessly one and at the same time meet. Could anything be more intimate?
Perhaps morality can also be interpreted as cultivating a culture of awakening. The cultivation of an attitude, a way of living that essentially wishes to develop and promote awakening within and around ourselves. A culture that involves us in helping everyone on the path. A culture of trying to be open and attentive, present and available, here, now.
Chögyam Trungpa tried and he did more than most. That doesn’t mean he had no blind spots. He had his traumas, made mistakes, developed addictions. He did some damage here and there. But at the same time his entire life was one hugely spirited attempt to create, feed, promote and cultivate this culture of awakening, devoted to the well-being of all beings.
The same is true for Taizan Maezumi Roshi. He too made mistakes. He too had his faults and his blind spots. But through it all, there shines this clear light of compassion and passion to promote the culture of awakening. Through it all there is the radiance of the original intention. The intention to do good. To do good for others.