Een monnik vroeg aan Dairyu: “Het lichaam van kleuren vergaat. Wat is het solide lichaam van de dharma?” Dairyu zei: “De alpenbloemen bloeien als brokaat. De rivier tussen de heuvels is zo blauw als indigo.” (Hekiganroku, koan 82).
Ik herken veel van mijn eigen behoefte aan zekerheden in de vraag van de monnik. Hij weet dat alles sterfelijk is, dat niets permanent blijft. Daar is hij diep in doorgedrongen. En dan vraagt hij aan zijn leraar: Wat is er wél stevig? Wat is solide? Is er een zekerheid in de leer van de Boeddha, in de werkelijkheid van het bestaan? Misschien daagt hij zijn leraar uit, misschien gaat het hem om het opgeven van de allerlaatste zekerheden, zelfs de zekerheid die gevonden kan worden in weten dat alles onzeker is, of het houvast dat een gewortelde zen beoefening kan worden.
Dairyu antwoordt vanuit een diep mededogen en draait de monnik naar de directe werkelijkheid. De bloesems bloeien kleurrijk als brokaat. In al hun kwetsbare sterfelijkheid zijn ze hier en nu. Precies zo. De rivier glinstert blauw als indigo. Meanderend door de heuvels, voortdurend veranderend, is de rivier precies zo, hier en nu. Volledig één met de werkelijkheid, met nu. Samenvallend met bloesem en rivier, is er niets om aan vast te houden en niemand die ergens naar kan grijpen.