We zijn op weg naar Delhi in een vliegtuig vol westerse toeristen op de heenweg en Indiërs op weg naar huis. Zij waren waarschijnlijk toeristen en wij worden het, maar nu, in between, zitten we in een soort niemandsland, een aluminium doos waarin het normale leven voor acht uur is uitgeschakeld. We zijn reizigers. We zijn één geheel, met één richting, in een paar honderd totaal verschillende levens. Eenheid in verscheidenheid. Natuurlijk is het altijd al zo, op ieder moment, alleen zien we het niet. Het leven gaat zijn gang. Het heeft geen specifieke richting, geen specifieke bedoeling, geen specifieke kleur, en daarom kan het alle richtingen, bedoelingen en kleuren omvatten en zijn. Zo is het ook in deze cocon. Alle diversiteit die maar voorstelbaar is, kan hier aanwezig zijn.
In The Holstee Manifesto staat te lezen: “Travel often. Losing your way wil help you find yourself.” Ik zou zeggen: “Losing yourself will make you find yourself.” Wanneer we onze vaste grond verliezen, als we even niet weten wie, wat, waar, en hoe, als we onszelf kwijt zijn, vinden we onszelf. Alleen door mezelf niet te kennen kan ik werkelijk mezelf zijn. Het achterlaten van mijn comfort-zones, van mijn bekende leven, betekent dat ik een nieuwe wereld binnen stap. En India is daarvoor de ideale plek. Vrijwel niets is daar wat ik gewend ben en bijna niemand spreekt mijn taal. Dat is vaak heel ongemakkelijk. Reizen door India is geen vakantie maar een – vaak heftige – ervaring. Ik laat normaliteit achter. Ik laat mijn leven achter en stap Leven binnen. Of liever, ik wordt wakker in wat ik altijd al was, ben en zal zijn.
Om me heen zitten Helen, Douwe, Dennis, Rashida, Gabriëlle, Jeroen en Hans. Wat een rijkdom om deze reis te kunnen delen met hen. We zijn allemaal zo verschillend en tegelijkertijd ondeelbaar, ononderscheidbaar, zelfloos één. Er is maar één adem, één leven, één organisme. Maar één kloppend hart. Hoe ontroerend.