Ergens in “Old Path White Clouds” schrijft Thich Nhat Hanh uitgebreid over de beoefening van “mindfulness of breathing”, (de Anapanasati Sutta) en ik herinnerde me een paar weken geleden een stukje dat ik naar aanleiding van die passage in het Engels schreef over de “pauzes” in ademen. Ik herlas het, en tijdens de dinsdagavondmeditatie in de zendo hadden we het erover en hoe we ademhaling ervaren van moment tot moment. Iemand maakte een prachtige vergelijking. Hij had het over het moment tussen in- en uitademen en vergeleek dat met het gevoel dat hij had als jongetje op een schommel op het hoogste punt. Naar aanleiding daarvan heb ik het oorspronkelijke stukje aangepast en zo goed en zo kwaad als dat gaat (sorry voor het ietwat houterige Nederlands) vertaald.
Tussen uitademen en inademen is een pauze. Een geaarde vredige stilte. Een ogenblik, een ontspanning, een moment van stilte tussen leven en leven. De stilte van dood, vredig en ongelofelijk wijds en open. En dan, volkomen van nature, ontspringt vanuit en binnen deze stilte, een nieuwe, nog nooit eerder geademde adem. Een verdichting, een concentratie van stilte in beweging. Dit is ook de volkomen eenheid van stilte en beweging.
Tussen inademen en uitademen is ook een pauze. Een moment van beweeglijke rust, heel kort. Als een kind op een schommel op het hoogste punt. Op het randje van… Geen beweging, gebalanceerd in dit moment, en vol beweging, vol onbegrensd potentieel. Het is zo levend en klaar voor alles, in complete open overgave en zonder iets te weten. Beweging die nog niet geboren, maar wel aanwezig is. Altijd aanwezig is.
De aard van deze twee ogenblikken is volledig verschillend en volkomen gelijk. Het is transformatie, stille transformatie.
Ik ben niet iets, ik ben die transformatie. En de angst van “Ik” is grotendeels gefundeerd in de ongrijpbaarheid ervan, de ongrijpbare aard van “ik”.