Vanmorgen bij wakker worden hoorde ik een ruige regenbui rammelen aan de ramen. Guur herfstweer. Zittend op de rand van ons warme bed zei ik tegen Helen dat wie door dit hondenweer zo vroeg naar de zendo komt echte toewijding aan de dharma moet hebben. Want waar ik zelf gewoon bijna uit mijn bed de zendo in kan rollen, moeten anderen door weer en wind. En toen kwamen er zomaar drie mensen door weer en wind en duisternis naar de zendo. Dat is dus toewijding. Soms vraag ik me af of we wel voldoende waardering hebben voor ons eigen doorzettingsvermogen, onze eigen moed, ons eigen mededogen. Ik luister veel vaker en laat me veel dieper raken door mijn innerlijke criticus (die alles wat ik doe maar matig vindt en die nu waarschuwt dat ik gemakzuchtig dreig te worden en die dit stukje intussen behoorlijk klef begint te vinden). Mag ik alles ook met mildheid aanschouwen? Alles omvatten in eenheid en niets uitsluiten is een omarming van al. Dat kan je dus ook al omvattende liefde noemen.