Toen ik zondag met Flint (onze hond) door de duinen liep, zag ik een paar zeemeeuwen langs de duinenrij zweven op de wind. Met een minimum aan inspanning lieten ze zich drijven op de wind die vanuit zee tegen de duinenrij blaast en dus omhoog gaat. Zo volgden ze zonder vleugelslagen de lengte van de kust en verdwenen richting Katwijk. Ze verschenen, ze waren, ze verdwenen. Nisargadatta Maharaj heeft ooit gezegd: “Alle verschijnen en verdwijnen vooronderstelt een verandering tegen een onveranderlijke achtergrond”. De zeemeeuwen verschijnen tegen de achtergrond van de grenzeloze hemel. Alles wat verschijnt en weer verdwijnt, of dat nu de vorm heeft van een vogel of een gedachte, heeft een grenzeloze, ongeboren, eeuwige achtergrond. Noem deze achtergrond maar Leegte, of Zijn, of Bewustzijn. Niet mijn bewustzijn, maar alomvattend bewustzijn. Direct is dan duidelijk dat de meeuw, de gedachte, iedere vorm, zo compleet afhankelijk is van de achtergrond, en vice versa. Dat achtergrond en vorm compleet zichzelf en één zijn. Meeuw is hemel, gedachte is leegte, ik ben bewustzijn.