Dinsdagavond na de meditatie spraken we over houden van, over liefde en de aard van liefde. Volgens mij is liefde iets dat in onze genen zit. We zijn gebouwd om liefde te voelen en te geven. Of we dat ook durven, of we ook onder alle omstandigheden de openheid en kwetsbaarheid die nodig zijn om te kunnen liefhebben, toe durven te laten is de grote vraag. In het werk van Shelley trof ik een passage aan die me trof. In het essay “on love” schreef hij, dat zelfs wanneer we volstrekt alleen zijn, of ons in een liefdeloze omgeveing bevinden, we onze liefde richten op dieren, planten, de natuur. Zelfs het gras of de lentewind kan ons hart raken. We kunnen het niet laten. We hebben een ongelimiteerde capaciteit tot houden van, zolang we niet vastraken in de behoefte aan de liefde van anderen. Liefde kan gegeven en ontvangen worden. Liefde kan nooit genomen worden. Als je liefde wil, geef het dan.