Misschien is het niet toevallig dat de Shakyamuni Buddha uit Noord-India kwam en dat zijn Eerste Edele Waarheid was “Life is suffering”. Vanuit mijn eigen culturele bagage heb ik heel lang een diepe weerstand gehad tegen deze uitspraak. Het klinkt een beetje als “life sucks and then you die”. Als kind moest ik de katholieke catechismus uit mijn hoofd leren en de eerste vraag en het antwoord daarop waren al depresief makend: “Waartoe zijn wij op aarde? Wij zijn op aarde op god te dienen en daardoor in de hemel te komen”. De toelichting daarbij was dat we alleen in de hemel gelukkig konden zijn, dus dat was dat. Pas veel veel later begreep ik dat de school waarop ik zat de oude versie van de catechismus was blijven gebruiken van voor de oorlog. De nieuwere versie bleek veel minder fataal want daarin kon ook op aarde gelukkig zijn. Geluk was voorwaardelijk gemaakt en moest verdiend worden, zo werd me door de leraar ingepeperd. Dat geluk onze natuurlijke staat van zijn zou kunnen wezen was verloren geraakt. Vanuit die persoonlijke achtergrond was “life is suffering” maar moeilijk verteerbaar voor me.
Hier in India is er niets verborgens aan suffering. Suffering is loud and clear and in your face. Dat toont me heel duidelijk hoe onvoorstelbaar bevoorrecht ik ben, simpelweg doordat mijn wieg in Nederland stond. Uit dat blote feit vloeien zoveel kansen en mogelijheden en luxe en bevoorrechting voort, dat het bijna onvoorstelbaar is. Dat wist ik al lang en breed vóór ik hier kwam maar het is iets anders om dagelijks als volkomen gemeenplaats, geconfronteerd te worden met een niveau van armoede en een contrast tussen arm en rijk die in Nederland ondenkbaar zouden zijn. Onrecht, extreme armoede en lijden zijn hier de dagelijkse realiteit, de dagelijkse normaliteit. En juist die normaliteit is riskant. Ook in Nederland wordt geleden. In hoeverre hebben we het lijden om ons heen, onze versie van lijden en tweedeling en onrecht “genormaliseerd”? En die normalisatie, in hoeverre maakt het ons blind voor het lijden dat recht voor onze neus plaats vind? Ik vind het een beetje shockerend dat die gedachte zo sterk op komt hier in India. Want deze realiteit kan je gewoon in Den Haag ervaren.
“Life is suffering” is onontkoombaar waar. Het is niet zo dat er alleen maar suffering is. Maar er zijn momenten en periodes van diep verdriet, ontbering, gebrek, eenzaamheid, ziekte, ouderdom, dood en verlies en die horen onverbrekelijk bij leven. Dus hoe ga ik daarmee om? Eén element daarin is de vraag hoeveel IK er in MIJN lijden zit. En hoeveel weerstand dat IK heeft tegen lijden. En hoe wanhopig ik vast houd aan de soliditeit van MIJ. Lijden wordt duizendmaal vergroot als de focus is gericht op arme ik en het lijden van arme ik. Natuurlijk zijn er in mijn leven diepe periodes van eenzaamheid, verdriet en stress en woede en machteloosheid geweest. Maar zodra mijn aandacht zich opent, zich breder maakt en het brandpunt niet meer IK en MIJN lijden is, ontstaat er ruimte. Innerlijke ruimte, waarin mijn drama opeens niet meer zo’n drama is. En van nature ontstaat in die ruimte de vraag: “Hoe gaat het met jou?” En die vraagt opent mijn hart naar compassie. Een transformatie in alle opzichten. Het enige waarvan ik wéét dat het leidt naar gelukkiger zijn, is het geluk van anderen.
Ik ben hier regelmatig teruggevallen op een passage uit de Mahabharata, een van de oudste geschriften ter wereld en een van de belangrijkste teksten van het hinduïsme (de Baghavad Gita is er een onderdeel van). “Wat is uiteindelijk onontkoombaar voor ieder van ons? Geluk!”