Meditatie en gebed voor John Cornwell

Lezend in “Meditation in Action”van Chögyam Trungpa Rinpoche viel me op hoeveel overeenkomsten er zijn tussen wat hij schrijft over meditatie (de paramita van dhyana) en wat Thomas Merton schrijft over contemplatie en gebed. Toen ik klein was leerde ik bidden en dat was een uitgesproken hartenkreet bedoeld voor een God die in de hemel was en die luisterde. Veel van mijn kinderlijke geloof was gefundeerd in de hoop dat God daadwerkelijk luisterde, maar tussen mij en de luisterende God was volgens de kerk ook een onoverbrugbare kloof. De hemel en de aarde waren héél ver van elkaar verwijderd. Ik werd dan ook vooral onderwezen in de juiste inhoud van het gebed en de juiste zuiverheid van mij als kleine bidder. Er was gek genoeg weinig aandacht voor de (immers onbereikbare) luisterende God. Zo werd hij een afstandelijke en voorwaardelijke God die woog en oordeelde.
Bij Merton zijn gebed en contemplatie volledig gericht op de luisterende God, op de stilte die geen antwoord geeft maar die daadwerkelijk een diep luisteren is en die niet onbereikbaar is. Ook bij Chögyam Trungpa is meditatie niet gericht op degene die mediteert, niet op de persoon, maar volledig op de luisterende oordeelloze stilte, die zó dichtbij is dat er geen scheiding te maken is. Ik ben het luisteren, zelfs als ik spreek.
De Sho Sai Myo Kichijo Dharani, die we tijdens de Soetra-dienst uitspreken, is een oeroud gebed dat bescherming afroept over allen die met tegenslag en rampspoed te maken hebben. Bij de toewijding ervan zingt de Ino: “Absoluut licht, helder, onpeilbaar en heel het universum doorstralend, overal waar deze aanroep oprecht wordt uitgesproken wordt die gehoord en in stilte beantwoord”.

Terwijl ik dit aan het schrijven was hoorde ik dat Helen’s oom John Cornwell is overleden op 89-jarige leeftijd. Oom John was een schat van een man, huisarts in ruste, toegewijde echtgenoot en vader en gelovig Anglicaan. In september was Helen nog in Bristol waar hij woonde met tante Meike (de zus van Helen’s moeder). Helen vroeg hem toen of hij bang was voor de dood. Hij was er absoluut niet bang voor, in tegendeel. De dharani is voor hem niet nodig. Toch zeg ik hem in de stilte op voor hem, voor tante Meike en hun kinderen, en voor Helen.

Verzet en Satyagraha

Wanneer je begint jezelf te onderzoeken, wordt het als snel duidelijk dat het ik voortdurend bezig is zich te verzetten. Zonder dit altijd ietwat bozige verzet, een soort voortdurend afzetten tegen ….. kan het ik zich niet separaat staande houden. Het leven kan vol verwarring en angst zijn, onbeheersbaar, onbegrijpelijk, vol mysterie. En ik kan daarin kiezen voor de pseudo-vrijheid van een boos, weerbarstig NEE. Een weigering van overgave en een voortdurend passief of actief verzet. Het is een strijd om de vrijheid die tegelijk ook een vlucht uit de werkelijkheid is, want dit verzet levert alleen een illusie van vrijheid op. Zoals een guerrilla-strijder zich terugtrekt in de bergen, zo kan ik me terugtrekken in het struikgewas van mijn eigen leven, ogenschijnlijk vrij op mijn eigen terrein. Maar telkens als de guerrilla-strijder bij de grenzen van zijn gebied komt, ondergaat hij opnieuw het gevoel van beperking en onvrijheid. De guerrilla-strijder in mij kan en wil de beperkingen niet opheffen, want hij kan en wil zichzelf niet opgeven. Maar wat nu als we zouden ontdekken dat we altijd al vrij zijn geweest? Als we ontdekken dat de strijder zijn grenzen verzint om zichzelf in stand te houden, om zichzelf te creëren, dan kunnen we misschien de illusie van begrenzing (even) loslaten. Als er geen grens is, vervalt de noodzaak de grens te bewaken en te verdedigen.
Ik hou van de term Satyagraha, ooit bedacht door de Mahatma M.K. Gandhi. De term bestaat uit twee delen, namelijk Agraha (krachtig vasthouden of benadrukken) en Satya (waarheid). Gandhi bedacht de term om te benadrukken dat zijn strijd voor rechtvaardigheid en vrijheid in India anders was dan geweldloos verzet. Er kon geen sprake zijn van verzet, vond hij. Het ging er veeleer om de “tegenpartij” niet te zien als tegenpartij maar als mijzelf. Het is de bedoeling een liefdevolle vrije uitwisseling tot stand te brengen over de waarheid (de werkelijkheid). Gandhi benadrukte dat die uitwisseling altijd breed van aard moet zijn, omdat niemand de waarheid in pacht heeft. Wat de één als juist ziet, kan voor de ander onjuist zijn. De beoefenaar van Satyagraha kan dus nooit vasthouden aan zijn eigen gelijk. Tegelijkertijd betekent agraha ook dat wat waarheid is, wel steeds opnieuw uitgevonden en uitgesproken moet worden (zelfs als de “tegenpartij” dat wil onderdrukken). Als ik mezelf zie in mijn verzet tegen de werkelijkheid, kan ik daar dan liefdevol ja tegen zeggen, en tegelijkertijd proberen (bijvoorbeeld door meditatie) de werkelijkheid de ruimte te geven? Zo bezien is Satyagraha niets anders dan shikantaza. Zijn in het nu, zonder verzet, en zonder fixeren.

Het beste van het menselijk instinct

In zijn boek “Great Eastern Sun: The wisdom of Shambala” heeft Chögyam Trungpa Rinpoche een prachtige passage geschreven over het menselijk instinct (in het hoofdstuk Working with Early Morning Depression). Omdat de passage zo waardevol en helder is heb ik een poging gedaan om hem te vertalen:
“Iedereen beschikt over het onvoorwaardelijke potentieel van opgewektheid, dat niet zuiver is verbonden met pijn of plezier. Je hebt een impuls, in de fractie van een seconde voel je wat er gedaan moet worden. Het is niet een product van je opvoeding; het is niet wetenschappelijk of logisch; je pikt eenvoudigweg het signaal op. En dan handel je. Je doet het gewoon. Die fundamenteel menselijke kwaliteit van plotseling open zijn voor de situatie is het beste deel van het menselijk instinct. Dat is wat we “Basic Goodness” noemen en onvoorwaardelijk instinct. […] Zelfs op momenten wanneer je in de allerslechtste staat verkeert, bestaat die goedheid nog steeds.”

Basic Goodness is een term die ik onvertaald heb gelaten. Het staat centraal in het werk en leven van Chögyam Tungpa Rinpoche. Hij heeft het zelf beschreven in de zin van drie “virtues”, deugden, wat ik zie als drie beoefeningen:

  • “Unborn: Ongeboren”. Met andere woorden, niets creëren, niets mentaal maken, niets tot een verhaal, concept, idee maken, en vooral niet een idee, imago, verhaal maken van wie ik ben.
  • “Non Dwelling: Onverblijvend”: Met andere woorden ondefinieerbaar durven zijn, me niet ergens aan vast houden, fluïde durven zijn.
  • “Free from pigeonholing: Zonder tunnelvisie”: Voorbij gaan aan alle referentiepunten, en vooral MIJN referentiekaders en -punten;

Voor mij is het een voortdurende oefening, die vooral veel moed vraagt. Moed om te onderzoeken, maar ook moed om te zijn wie ik ben, zonder idee over wie ik ben of over hoe ik denk dat ik zou moeten zijn of “hoor” te zijn. Leven zonder veronderstellingen over “normen en waarden” en de normen en waarden te vinden in het moment, in de situatie, in mezelf, in het instinct van Basic Goodness.

Wachten

Gisterenavond spraken we in de zendo over ‘wachten’. Het was naar aanleiding van een winterse Koan over sneeuwvlokken. Ho Koji (ook bekend als lekebroeder P’ang) kijkt naar vallende vlokken en zegt: “Hoe mooi die sneeuw. Vlok na vlok valt niet op een andere plek”. Kunnen we de aanvaarding voelen? Volledige aanvaarding van wat is, van de plek waar ik ben, van de weg die ik ga, en de plek waar ik neerkom? Niet op een andere plek. Uniek. Nu.
Koans gaan ook over de beweeglijkheid om van perspectief te veranderen, en een perspectief dat ik nog niet eerder echt had bekeken is het perspectief van de plek, de ruimte waarin de vlok valt. Open, niets verwachtend en bereid om te laten gebeuren wat er maar gebeurt. Dit is wachten zonder verwachten. Alert zijn, wakker zijn, ontvankelijk en open, zonder dat daarin vooruitgedacht of teruggekeken wordt. Ik herinnerde me een citaat van Johannes van het Kruis: “Ik ben het hart dat wacht, zelfs als ik slaap”. Een grenzeloos en leeg wachten, open voor iedere verschijning en gebeurtenis. Een leegte waarin ruimte is voor iedere vorm. Een ander citaat: “We are like snowflakes falling in water, leaving no trace”. Als we dat alleen zien vanuit het perspectief van de sneeuwvlok zou dat onze angst voor de vergankelijkheid goed weergeven. Maar tegelijkertijd is er het perspectief van het water, van de oceaan, alle sneeuwvlokken omvattend, en altijd wachtend zonder verwachting.

Daigyo Zenji (1338-1366)

Dit is een gedicht dat ik tegen kwam in “Thank you and OK” van David Chadwick, het boek waarin hij zijn ervaringen beschrijft als zenboefenaar in Japan. Het gedicht is geschreven door Daigyo Zenji (Daichi Zenji) de stichter van Shogoji (een Soto tempel in Kyushu Japan).

Zittend op een heuvelhelling
Samen met een jonge eik
Een blad valt
Op de mouw van mijn mantel

Wierook wordt niet
de rook
Evenmin verander ik
In een draak

Omringd door de
Sangha van bergen
Wandel ik naar de beek

En was mijn gezicht
Met de sterren

Winterkoninkje

winterkoninkjeGisteren vond Helen een dood winterkoninkje op straat.
Waarschijnlijk is het diertje tegen een ruit gevlogen of door een auto geraakt. Een piepklein vogeltje, nog helemaal gaaf en intact. Ze (het was een vrouwtje) zag eruit alsof ze zo weer weg zou kunnen vliegen. Job heeft haar liefdevol op de hand van het boeddha-beeld in de zendo gelegd en daar heeft ze nu twee avonden gelegen. Zo dadelijk ga ik haar begraven in de tuin.
Kijkend naar dit kleine dode vogeltje in mijn hand herinnerde ik me een passage uit de Mahabharata (fragment uit de filmversie van Peter Brook op 8min 30sec) waarin Yudhisthira, de oudste der Pandava, een aantal raadsels moet oplossen. Het laatste raadsel is: “Wat is het grootste wonder?” Yudhisthira antwoordt: “Iedere dag slaat de dood toe en wij leven alsof we onsterfelijk zijn.”
Luister trouwens vooral naar alle vragen en de antwoorden van Yudhisthira. Ze zijn allemaal zeer de moeite waard!

Drie vragen

Vorige week spraken we op maandag (of misschien dinsdag?) over een kort verhaal vanTolstoy. Het gaat over een koning die drie vragen heeft, namelijk:
Wat is het beste moment om iets te doen?
Wie zijn de belangrijkste mensen?
Wat is het beste wat je kan doen?
Zijn zoektocht levert hem als vanzelf de antwoorden op die hij zoekt. Veel simpeler en tegelijk veel directere antwoorden dan hij verwachtte.
Het beste moment om iets te doen is altijd NU. Er is geen ander moment.
De belangrijkste mensen zijn diegenen die NU bij je zijn, je naaste in het nu.
En het beste wat je kan doen is datgene wat die naaste in het NU, gelukkig maakt.

Het hele verhaal (in het Engels) is hier te vinden. Als iemand op internet een Nederlandse vertaling vindt, stuur me dan de link even door.

Zoeken naar het al gevondene

Even geleden kwam ik een citaat tegen van Sint Augustinus dat me aansprak. Het citaat luidt: “Als je mij niet reeds gevonden had, zou je mij niet zoeken.”
Toen ik begon met zazen had ik behoefte aan iets dat mijn innerlijke stormen kon kalmeren. Ik zocht naar rust en helderheid. Later veranderde dat. Beter gezegd, mijn bedoelingen, mijn intenties ontwikkelden zich. En daarmee veranderde ook de aard van mijn zoeken. Maar ik zou nooit aan welke zoektocht dan ook zijn begonnen, als ik niet daarvóór al een vermoeden, zelfs een geloof, had in dat er iets te zoeken viel. Zonder dit “weten” dat geen weten is, zou niemand ooit op zoek zijn gegaan. Zonder dit “weten” zou de Shakyamuni Boeddha nooit huis en haard, nooit zijn ideeën over hoe te leven en wie te zijn, achter gelaten hebben om op zoek te gaan.
Als er niet al “gevonden” is, zouden we nooit op zoek gaan. We zoeken naar het al gevondene. We zoeken naar wat we al zijn.

De maan en de druppel

Tijdens de sesshin in Parijs gebruikte Roshi de volgende tekst van Dogen Zenji (Shobogenzo), die zo mooi en helder is dat ik die graag met jullie deel:
“Verlichting is als de maan, weerspiegeld in het water. De maan wordt niet nat en het water wordt niet doorboord. Hoewel haar licht breed en groots is, wordt de maan zelfs door een plasje van een centimeter weerspiegeld. De hele maan en de gehele hemel worden weerspiegeld door de dauwdruppels op het gras, zelfs in één druppeltje water.
Verlichting splitst je niet in delen, net zoals de maan het water niet breekt. Je kunt verlichting niet hinderen, net zo min als dat een druppel de maan hindert in de hemel. De diepte van de druppel is de breedte van de maan. Elke weerspiegeling, hoe lang of kort die ook duurt, manifesteert de weidsheid van de dauwdruppel en realiseert de grenzeloosheid van het maanlicht in de hemel.”

Worden wie je bent?

Monnik Baso zat eens te mediteren. Zijn leraar, Nangaku Ejo, vroeg: “Wat ben je aan het doen?” Baso sprak: “Ik wil Boeddha-schap bereiken.” Nangaku nam een tegel, ging tegenover Baso zitten en begon de tegel te poetsen. Baso vroeg: “Meester, wat bent u aan het doen?” Nangaku zei: “Ik probeer van deze tegel een spiegel te maken.” Baso vroeg: “Hoe kunt u een spiegel maken door een tegel te poetsen?” Nangaku zei: “Als ik geen spiegel kan maken door een tegel te poetsen, hoe kan je dan Boeddha-schap bereiken door te mediteren?”

Wat is het doel van onze beoefening? Als we zitten in meditatie worden we uitgenodigd om onze geest tot meer rust te brengen, onze concentratie te verdiepen, onze aanwezigheid telkens weer terug te brengen naar hier en nu. We verzetten ons niet tegen het opkomen van gedachten (wat ook alleen maar weer een nieuwe gedachte is) en evenmin we houden vast aan de voorbijkomende gedachten (wat ook weer ….). Iemand in de Parijse Sangha beschreef shikantaza (met héél je hart zitten) ooit als volgt: “Ik ben vrij van mijn gedachten, en mijn gedachten zijn vrij van mij”.
We moeten daar op oefenen en ontwikkelen discipline en concentratie. En tegelijkertijd is dit het laten varen van alle doelen. Niets om vast te houden, niets om los te laten. Zittend in zazen brengen we tot uitdrukking dat we nu, op dit ogenblik, ZIJN. Ik en Boeddha. Ik en al. Niet twee.

PS: Baso werd een van Nangaku’s opvolgers en was de leraar van Nansen die op zijn beurt de leraar was van Joshu. Baso was dus Joshu’s Dharma-grootvader.