Het beste van het menselijk instinct

In zijn boek “Great Eastern Sun: The wisdom of Shambala” heeft Chögyam Trungpa Rinpoche een prachtige passage geschreven over het menselijk instinct (in het hoofdstuk Working with Early Morning Depression). Omdat de passage zo waardevol en helder is heb ik een poging gedaan om hem te vertalen:
“Iedereen beschikt over het onvoorwaardelijke potentieel van opgewektheid, dat niet zuiver is verbonden met pijn of plezier. Je hebt een impuls, in de fractie van een seconde voel je wat er gedaan moet worden. Het is niet een product van je opvoeding; het is niet wetenschappelijk of logisch; je pikt eenvoudigweg het signaal op. En dan handel je. Je doet het gewoon. Die fundamenteel menselijke kwaliteit van plotseling open zijn voor de situatie is het beste deel van het menselijk instinct. Dat is wat we “Basic Goodness” noemen en onvoorwaardelijk instinct. […] Zelfs op momenten wanneer je in de allerslechtste staat verkeert, bestaat die goedheid nog steeds.”

Basic Goodness is een term die ik onvertaald heb gelaten. Het staat centraal in het werk en leven van Chögyam Tungpa Rinpoche. Hij heeft het zelf beschreven in de zin van drie “virtues”, deugden, wat ik zie als drie beoefeningen:

  • “Unborn: Ongeboren”. Met andere woorden, niets creëren, niets mentaal maken, niets tot een verhaal, concept, idee maken, en vooral niet een idee, imago, verhaal maken van wie ik ben.
  • “Non Dwelling: Onverblijvend”: Met andere woorden ondefinieerbaar durven zijn, me niet ergens aan vast houden, fluïde durven zijn.
  • “Free from pigeonholing: Zonder tunnelvisie”: Voorbij gaan aan alle referentiepunten, en vooral MIJN referentiekaders en -punten;

Voor mij is het een voortdurende oefening, die vooral veel moed vraagt. Moed om te onderzoeken, maar ook moed om te zijn wie ik ben, zonder idee over wie ik ben of over hoe ik denk dat ik zou moeten zijn of “hoor” te zijn. Leven zonder veronderstellingen over “normen en waarden” en de normen en waarden te vinden in het moment, in de situatie, in mezelf, in het instinct van Basic Goodness.

Wachten

Gisterenavond spraken we in de zendo over ‘wachten’. Het was naar aanleiding van een winterse Koan over sneeuwvlokken. Ho Koji (ook bekend als lekebroeder P’ang) kijkt naar vallende vlokken en zegt: “Hoe mooi die sneeuw. Vlok na vlok valt niet op een andere plek”. Kunnen we de aanvaarding voelen? Volledige aanvaarding van wat is, van de plek waar ik ben, van de weg die ik ga, en de plek waar ik neerkom? Niet op een andere plek. Uniek. Nu.
Koans gaan ook over de beweeglijkheid om van perspectief te veranderen, en een perspectief dat ik nog niet eerder echt had bekeken is het perspectief van de plek, de ruimte waarin de vlok valt. Open, niets verwachtend en bereid om te laten gebeuren wat er maar gebeurt. Dit is wachten zonder verwachten. Alert zijn, wakker zijn, ontvankelijk en open, zonder dat daarin vooruitgedacht of teruggekeken wordt. Ik herinnerde me een citaat van Johannes van het Kruis: “Ik ben het hart dat wacht, zelfs als ik slaap”. Een grenzeloos en leeg wachten, open voor iedere verschijning en gebeurtenis. Een leegte waarin ruimte is voor iedere vorm. Een ander citaat: “We are like snowflakes falling in water, leaving no trace”. Als we dat alleen zien vanuit het perspectief van de sneeuwvlok zou dat onze angst voor de vergankelijkheid goed weergeven. Maar tegelijkertijd is er het perspectief van het water, van de oceaan, alle sneeuwvlokken omvattend, en altijd wachtend zonder verwachting.

Daigyo Zenji (1338-1366)

Dit is een gedicht dat ik tegen kwam in “Thank you and OK” van David Chadwick, het boek waarin hij zijn ervaringen beschrijft als zenboefenaar in Japan. Het gedicht is geschreven door Daigyo Zenji (Daichi Zenji) de stichter van Shogoji (een Soto tempel in Kyushu Japan).

Zittend op een heuvelhelling
Samen met een jonge eik
Een blad valt
Op de mouw van mijn mantel

Wierook wordt niet
de rook
Evenmin verander ik
In een draak

Omringd door de
Sangha van bergen
Wandel ik naar de beek

En was mijn gezicht
Met de sterren

Winterkoninkje

winterkoninkjeGisteren vond Helen een dood winterkoninkje op straat.
Waarschijnlijk is het diertje tegen een ruit gevlogen of door een auto geraakt. Een piepklein vogeltje, nog helemaal gaaf en intact. Ze (het was een vrouwtje) zag eruit alsof ze zo weer weg zou kunnen vliegen. Job heeft haar liefdevol op de hand van het boeddha-beeld in de zendo gelegd en daar heeft ze nu twee avonden gelegen. Zo dadelijk ga ik haar begraven in de tuin.
Kijkend naar dit kleine dode vogeltje in mijn hand herinnerde ik me een passage uit de Mahabharata (fragment uit de filmversie van Peter Brook op 8min 30sec) waarin Yudhisthira, de oudste der Pandava, een aantal raadsels moet oplossen. Het laatste raadsel is: “Wat is het grootste wonder?” Yudhisthira antwoordt: “Iedere dag slaat de dood toe en wij leven alsof we onsterfelijk zijn.”
Luister trouwens vooral naar alle vragen en de antwoorden van Yudhisthira. Ze zijn allemaal zeer de moeite waard!

Drie vragen

Vorige week spraken we op maandag (of misschien dinsdag?) over een kort verhaal vanTolstoy. Het gaat over een koning die drie vragen heeft, namelijk:
Wat is het beste moment om iets te doen?
Wie zijn de belangrijkste mensen?
Wat is het beste wat je kan doen?
Zijn zoektocht levert hem als vanzelf de antwoorden op die hij zoekt. Veel simpeler en tegelijk veel directere antwoorden dan hij verwachtte.
Het beste moment om iets te doen is altijd NU. Er is geen ander moment.
De belangrijkste mensen zijn diegenen die NU bij je zijn, je naaste in het nu.
En het beste wat je kan doen is datgene wat die naaste in het NU, gelukkig maakt.

Het hele verhaal (in het Engels) is hier te vinden. Als iemand op internet een Nederlandse vertaling vindt, stuur me dan de link even door.

Zoeken naar het al gevondene

Even geleden kwam ik een citaat tegen van Sint Augustinus dat me aansprak. Het citaat luidt: “Als je mij niet reeds gevonden had, zou je mij niet zoeken.”
Toen ik begon met zazen had ik behoefte aan iets dat mijn innerlijke stormen kon kalmeren. Ik zocht naar rust en helderheid. Later veranderde dat. Beter gezegd, mijn bedoelingen, mijn intenties ontwikkelden zich. En daarmee veranderde ook de aard van mijn zoeken. Maar ik zou nooit aan welke zoektocht dan ook zijn begonnen, als ik niet daarvóór al een vermoeden, zelfs een geloof, had in dat er iets te zoeken viel. Zonder dit “weten” dat geen weten is, zou niemand ooit op zoek zijn gegaan. Zonder dit “weten” zou de Shakyamuni Boeddha nooit huis en haard, nooit zijn ideeën over hoe te leven en wie te zijn, achter gelaten hebben om op zoek te gaan.
Als er niet al “gevonden” is, zouden we nooit op zoek gaan. We zoeken naar het al gevondene. We zoeken naar wat we al zijn.

De maan en de druppel

Tijdens de sesshin in Parijs gebruikte Roshi de volgende tekst van Dogen Zenji (Shobogenzo), die zo mooi en helder is dat ik die graag met jullie deel:
“Verlichting is als de maan, weerspiegeld in het water. De maan wordt niet nat en het water wordt niet doorboord. Hoewel haar licht breed en groots is, wordt de maan zelfs door een plasje van een centimeter weerspiegeld. De hele maan en de gehele hemel worden weerspiegeld door de dauwdruppels op het gras, zelfs in één druppeltje water.
Verlichting splitst je niet in delen, net zoals de maan het water niet breekt. Je kunt verlichting niet hinderen, net zo min als dat een druppel de maan hindert in de hemel. De diepte van de druppel is de breedte van de maan. Elke weerspiegeling, hoe lang of kort die ook duurt, manifesteert de weidsheid van de dauwdruppel en realiseert de grenzeloosheid van het maanlicht in de hemel.”

Worden wie je bent?

Monnik Baso zat eens te mediteren. Zijn leraar, Nangaku Ejo, vroeg: “Wat ben je aan het doen?” Baso sprak: “Ik wil Boeddha-schap bereiken.” Nangaku nam een tegel, ging tegenover Baso zitten en begon de tegel te poetsen. Baso vroeg: “Meester, wat bent u aan het doen?” Nangaku zei: “Ik probeer van deze tegel een spiegel te maken.” Baso vroeg: “Hoe kunt u een spiegel maken door een tegel te poetsen?” Nangaku zei: “Als ik geen spiegel kan maken door een tegel te poetsen, hoe kan je dan Boeddha-schap bereiken door te mediteren?”

Wat is het doel van onze beoefening? Als we zitten in meditatie worden we uitgenodigd om onze geest tot meer rust te brengen, onze concentratie te verdiepen, onze aanwezigheid telkens weer terug te brengen naar hier en nu. We verzetten ons niet tegen het opkomen van gedachten (wat ook alleen maar weer een nieuwe gedachte is) en evenmin we houden vast aan de voorbijkomende gedachten (wat ook weer ….). Iemand in de Parijse Sangha beschreef shikantaza (met héél je hart zitten) ooit als volgt: “Ik ben vrij van mijn gedachten, en mijn gedachten zijn vrij van mij”.
We moeten daar op oefenen en ontwikkelen discipline en concentratie. En tegelijkertijd is dit het laten varen van alle doelen. Niets om vast te houden, niets om los te laten. Zittend in zazen brengen we tot uitdrukking dat we nu, op dit ogenblik, ZIJN. Ik en Boeddha. Ik en al. Niet twee.

PS: Baso werd een van Nangaku’s opvolgers en was de leraar van Nansen die op zijn beurt de leraar was van Joshu. Baso was dus Joshu’s Dharma-grootvader.

STOP 2

Ergens las ik “Love is to stop comparing”. Ik heb geen idee van wie die uitspraak is. Mezelf vergelijken met ….. Met anderen (mijn zelfgemaakte zelfbeeld vergelijken met het zelfgemaakte beeld dat ik heb van anderen). Met mijn ideale zelf (mijn zelfgemaakte zelfbeeld vergelijken met de beelden die ik heb van hoe ik zou moeten zijn). Eigenlijk is dat vergelijken van mezelf een continue geweldpleging. Het is het voortdurende voeden van zelfverwijt, zelfhaat, zelfingenomenheid, enzovoorts. En dat is ook het voortdurende in stand houden van mijn zelfbeeld, een voortdurende gewelddadige poging tot bevestiging van het bestaan van IK. Bijna een weigering om te ontwaken uit een (vaak nare) droom. We hebben zelfs nog liever een uiterst negatief zelfbeeld dan dat we onszelf durven loslaten, vergeten. Liefde is: De droom die mijn zelf is loslaten, vergeten. En ontwaken in wat is.
Dogen Zenji schreef in wat waarschijnlijk zijn beroemdste citaat is:
“Het beoefenen van het pad van ontwaken is het beoefenen van het bezien van het zelf. Het bezien van het zelf is het vergeten van het zelf. Het vergeten van het zelf is ontwaken in de werkelijkheid van de tienduizend dingen. Het ontwaken in de werkelijkheid van de tienduizend dingen is het loslaten van lichaam en geest van het zelf en van anderen. Elk spoor van verlichting wordt uitgewist en deze spoorloze verlichting is eeuwig”.

STOP

Meester Hsu Yun (1840-1959) schreef ooit: “Het onderwerp van de beoefening van Ch’an [de Chinese beoefening die oorsprong is van Zen] is de realisatie van de geest die de ware aard doorgrondt, hetgeen betekent het uitwissen van de onzuiverheden die de geest binden, zodat het oorspronkelijke gezicht van de ware aard kan worden gezien. […….] Wat nodig is voor deze beoefening is het uitwissen van onjuist denken. Over het hoe van dit uitwissen beschikken we over vele uitspraken van de Boeddha, en niets is eenvoudiger dan het woord STOP in zijn uitspraak: De op hol geslagen geest staat niet stil; Als het stopt is het verlichting.” (Prerequisites of Ch’an training; Hsu Yun Ho Shang Fa Hui, vertaald door Lu K’uan Yü uitgave RIDER 1960.)

Als we de werking van ons persoonlijke (op onszelf gerichte) denkende brein aanschouwen als van een afstand, dan kunnen we zien hoe op hol geslagen, hoe dolgedraaid dat brein eigenlijk is. Het staat maar niet stil. Het is voortdurend bezig en eigenlijk alleen bezig met zichzelf, met het bewijzen van de realiteit van het eigen bestaan. Daarvan bewust worden en zien dat dit brein en het lichaam eromheen, niet zijn wat ik werkelijk ben, dat is een grote stap vooruit. Het zijn maar gedachten, concepten. Er is niets dat substantie heeft.

Daarover nadenken, dit bespiegelen, verdiept zeker het inzicht, maar ook dat houdt ons uiteindelijk gevangen in de illusie van wetende, begrijpende wijsheid.
Als we daarentegen ons oefenen door de stroom van gedachten, ideeën, inzichten, gevoelens en emoties telkens te onderbreken, te stoppen, dan openen we de lege ruimte die eenvoudigweg niets wetende wijsheid IS en waar(in) alle fenomenen en verschijnselen ongeweten ZIJN.

Probeer als je wil eens het volgende hulpmiddel. Stel je tijdens het zitten een horizon voor. Een horizon van waarachter telkens een nieuwe gedachte opkomt. Je aandacht wordt door die gedachte gegrepen, maar laat je blik zo snel mogelijk weer afdalen naar de horizon. Laat de gedachte los. Met je aandacht op de horizon wacht je gewoon op de volgende gedachte. Verzet je niet tegen het opkomen ervan, wacht gewoon. Laat dan de horizon los en wacht.