Gisterenavond hebben we de Ryaku Fusatsu ceremonie gedaan in de zendo. Het is het (her)bevestigen van onze geloften nadat we het vers van deemoed hebben uitgesproken. Kort geleden sprak ik met iemand over Jukai en we vergeleken de Boeddhistische geloften met de Tien Geboden zoals we die kennen uit het Christendom. We zijn beiden oorspronkelijk geworteld in een Christelijke traditie en zo viel ons de overeenkomst op dat in beide tradities het afleggen van geloften wordt gezien als een pad van bevrijding. Daar zitten veel verschillende kanten aan.
Het afleggen van geloften is bijvoorbeeld bevrijdend omdat het niet een éénmalige aangelegenheid is. Het is een eindeloos proces. We committeren ons, we worstelen er mee, we verbreken ze, we vinden ze weer terug en we verbinden ons er weer mee. Zo houden we ze in stand en al deze onderdelen horen erbij. Het stelt ons dus in de gelegenheid om steeds weer opnieuw te beginnen. Daarom speelt in de Jukai en Fusatsu ceremonies het vers van deemoed ook zo’n belangrijke rol. Ik laat alles achter, maar niet voordat ik erken wat er was en de volle verantwoordelijkheid neem voor al wat is geweest (dat kan dus ook betekenen dat ik dingen die scheef zijn komen te staan in mijn leven, recht moet zetten). Dan zet ik blanco, bevrijd, de eerste stap. Steeds opnieuw.
En door steeds weer terug te keren naar de geloften, vinden we ook de weg terug naar onszelf. Ik kan mezelf de vraag stellen “Hoe wil ik leven? Hoe wil ik mezelf ontwikkelen? Hoe wil ik me verhouden tot de wereld om me heen? En uiteindelijk: Wie ben ik?” Dit is een ander aspect van bevrijding. De geloften roepen vragen op over onze houding, ons gedrag, onszelf. Ze zijn een uitnodiging om onszelf diepgaand te onderzoeken. Ze kunnen een venster openen naar onze blinde vlekken, onze ingesleten patronen. Ze tonen ons onze pijn en lijden, de dingen waaraan we kunnen werken, wat we kunnen bekijken om opener te worden. Ze vormen een opening waardoorheen we onze ware aard kunnen gaan zien. Onze schaduwen en ons licht. Licht en duisternis. Hoeveel er ook over gezegd en geschreven is (bibliotheken vol), uiteindelijk is het onzegbaar, onkenbaar, onbeschrijfbaar. We geven ons over aan het mysterie. Ook dit is bevrijding.