Bomen kappen

Ik sta bij een boom aan de slootrand op het weiland en kijk naar de paarden, de Shetlanders en de kippen. Er zoemen een paar bijen langs de sloot. Boven mij zeemeeuwen. Helen is bezig om de omheining te repareren en ik ben een boom aan het omhalen die bij de laatste storm goeddeels is omgewaaid. De boom is dood. Het leven leeft uitbundig. Bomen, gras, vogels. Ik hoor de auto’s op de weg. Ik hoor de meeuwen. Een paard stampt. Al die geluiden zijn zo’n diepe stilte. De stilte straalt om alles heen en door alles heen. Soms is het zo helder.

Binnen in mij is er niemand thuis. Geen ik, geen Michel, geen denker, geen voeler, niemand die hoort, niemand die ziet. Er is geen hoofdkwartier, niemand aan de stuurknuppel, niemand aanwezig. Nooit geweest ook. Geen zetel van bewustzijn. Alleen bewustzijn. Alomvattend en onplaatsbaar, ongevestigd. Als ik ontspan blijkt mijn bewustzijn simpelweg bewustzijn, zonder centrum. We houden onszelf zo makkelijk voor de gek. In werkelijkheid is er maar één wezen, één entiteit die alles omvat. Wijds en voorbij weten. Een oneindig potentieel waarin alle wezens en alle verschijnselen tijdelijk verschijnen zonder afgescheiden te zijn van bewustzijn. Dit is leven. Dit ben ik. Dit ben jij.