Wachten

Gisterenavond spraken we in de zendo over ‘wachten’. Het was naar aanleiding van een winterse Koan over sneeuwvlokken. Ho Koji (ook bekend als lekebroeder P’ang) kijkt naar vallende vlokken en zegt: “Hoe mooi die sneeuw. Vlok na vlok valt niet op een andere plek”. Kunnen we de aanvaarding voelen? Volledige aanvaarding van wat is, van de plek waar ik ben, van de weg die ik ga, en de plek waar ik neerkom? Niet op een andere plek. Uniek. Nu.
Koans gaan ook over de beweeglijkheid om van perspectief te veranderen, en een perspectief dat ik nog niet eerder echt had bekeken is het perspectief van de plek, de ruimte waarin de vlok valt. Open, niets verwachtend en bereid om te laten gebeuren wat er maar gebeurt. Dit is wachten zonder verwachten. Alert zijn, wakker zijn, ontvankelijk en open, zonder dat daarin vooruitgedacht of teruggekeken wordt. Ik herinnerde me een citaat van Johannes van het Kruis: “Ik ben het hart dat wacht, zelfs als ik slaap”. Een grenzeloos en leeg wachten, open voor iedere verschijning en gebeurtenis. Een leegte waarin ruimte is voor iedere vorm. Een ander citaat: “We are like snowflakes falling in water, leaving no trace”. Als we dat alleen zien vanuit het perspectief van de sneeuwvlok zou dat onze angst voor de vergankelijkheid goed weergeven. Maar tegelijkertijd is er het perspectief van het water, van de oceaan, alle sneeuwvlokken omvattend, en altijd wachtend zonder verwachting.