Categoriearchief: 2012

Meditatie en gebed voor John Cornwell

Lezend in “Meditation in Action”van Chögyam Trungpa Rinpoche viel me op hoeveel overeenkomsten er zijn tussen wat hij schrijft over meditatie (de paramita van dhyana) en wat Thomas Merton schrijft over contemplatie en gebed. Toen ik klein was leerde ik bidden en dat was een uitgesproken hartenkreet bedoeld voor een God die in de hemel was en die luisterde. Veel van mijn kinderlijke geloof was gefundeerd in de hoop dat God daadwerkelijk luisterde, maar tussen mij en de luisterende God was volgens de kerk ook een onoverbrugbare kloof. De hemel en de aarde waren héél ver van elkaar verwijderd. Ik werd dan ook vooral onderwezen in de juiste inhoud van het gebed en de juiste zuiverheid van mij als kleine bidder. Er was gek genoeg weinig aandacht voor de (immers onbereikbare) luisterende God. Zo werd hij een afstandelijke en voorwaardelijke God die woog en oordeelde.
Bij Merton zijn gebed en contemplatie volledig gericht op de luisterende God, op de stilte die geen antwoord geeft maar die daadwerkelijk een diep luisteren is en die niet onbereikbaar is. Ook bij Chögyam Trungpa is meditatie niet gericht op degene die mediteert, niet op de persoon, maar volledig op de luisterende oordeelloze stilte, die zó dichtbij is dat er geen scheiding te maken is. Ik ben het luisteren, zelfs als ik spreek.
De Sho Sai Myo Kichijo Dharani, die we tijdens de Soetra-dienst uitspreken, is een oeroud gebed dat bescherming afroept over allen die met tegenslag en rampspoed te maken hebben. Bij de toewijding ervan zingt de Ino: “Absoluut licht, helder, onpeilbaar en heel het universum doorstralend, overal waar deze aanroep oprecht wordt uitgesproken wordt die gehoord en in stilte beantwoord”.

Terwijl ik dit aan het schrijven was hoorde ik dat Helen’s oom John Cornwell is overleden op 89-jarige leeftijd. Oom John was een schat van een man, huisarts in ruste, toegewijde echtgenoot en vader en gelovig Anglicaan. In september was Helen nog in Bristol waar hij woonde met tante Meike (de zus van Helen’s moeder). Helen vroeg hem toen of hij bang was voor de dood. Hij was er absoluut niet bang voor, in tegendeel. De dharani is voor hem niet nodig. Toch zeg ik hem in de stilte op voor hem, voor tante Meike en hun kinderen, en voor Helen.

Verzet en Satyagraha

Wanneer je begint jezelf te onderzoeken, wordt het als snel duidelijk dat het ik voortdurend bezig is zich te verzetten. Zonder dit altijd ietwat bozige verzet, een soort voortdurend afzetten tegen ….. kan het ik zich niet separaat staande houden. Het leven kan vol verwarring en angst zijn, onbeheersbaar, onbegrijpelijk, vol mysterie. En ik kan daarin kiezen voor de pseudo-vrijheid van een boos, weerbarstig NEE. Een weigering van overgave en een voortdurend passief of actief verzet. Het is een strijd om de vrijheid die tegelijk ook een vlucht uit de werkelijkheid is, want dit verzet levert alleen een illusie van vrijheid op. Zoals een guerrilla-strijder zich terugtrekt in de bergen, zo kan ik me terugtrekken in het struikgewas van mijn eigen leven, ogenschijnlijk vrij op mijn eigen terrein. Maar telkens als de guerrilla-strijder bij de grenzen van zijn gebied komt, ondergaat hij opnieuw het gevoel van beperking en onvrijheid. De guerrilla-strijder in mij kan en wil de beperkingen niet opheffen, want hij kan en wil zichzelf niet opgeven. Maar wat nu als we zouden ontdekken dat we altijd al vrij zijn geweest? Als we ontdekken dat de strijder zijn grenzen verzint om zichzelf in stand te houden, om zichzelf te creëren, dan kunnen we misschien de illusie van begrenzing (even) loslaten. Als er geen grens is, vervalt de noodzaak de grens te bewaken en te verdedigen.
Ik hou van de term Satyagraha, ooit bedacht door de Mahatma M.K. Gandhi. De term bestaat uit twee delen, namelijk Agraha (krachtig vasthouden of benadrukken) en Satya (waarheid). Gandhi bedacht de term om te benadrukken dat zijn strijd voor rechtvaardigheid en vrijheid in India anders was dan geweldloos verzet. Er kon geen sprake zijn van verzet, vond hij. Het ging er veeleer om de “tegenpartij” niet te zien als tegenpartij maar als mijzelf. Het is de bedoeling een liefdevolle vrije uitwisseling tot stand te brengen over de waarheid (de werkelijkheid). Gandhi benadrukte dat die uitwisseling altijd breed van aard moet zijn, omdat niemand de waarheid in pacht heeft. Wat de één als juist ziet, kan voor de ander onjuist zijn. De beoefenaar van Satyagraha kan dus nooit vasthouden aan zijn eigen gelijk. Tegelijkertijd betekent agraha ook dat wat waarheid is, wel steeds opnieuw uitgevonden en uitgesproken moet worden (zelfs als de “tegenpartij” dat wil onderdrukken). Als ik mezelf zie in mijn verzet tegen de werkelijkheid, kan ik daar dan liefdevol ja tegen zeggen, en tegelijkertijd proberen (bijvoorbeeld door meditatie) de werkelijkheid de ruimte te geven? Zo bezien is Satyagraha niets anders dan shikantaza. Zijn in het nu, zonder verzet, en zonder fixeren.

Het beste van het menselijk instinct

In zijn boek “Great Eastern Sun: The wisdom of Shambala” heeft Chögyam Trungpa Rinpoche een prachtige passage geschreven over het menselijk instinct (in het hoofdstuk Working with Early Morning Depression). Omdat de passage zo waardevol en helder is heb ik een poging gedaan om hem te vertalen:
“Iedereen beschikt over het onvoorwaardelijke potentieel van opgewektheid, dat niet zuiver is verbonden met pijn of plezier. Je hebt een impuls, in de fractie van een seconde voel je wat er gedaan moet worden. Het is niet een product van je opvoeding; het is niet wetenschappelijk of logisch; je pikt eenvoudigweg het signaal op. En dan handel je. Je doet het gewoon. Die fundamenteel menselijke kwaliteit van plotseling open zijn voor de situatie is het beste deel van het menselijk instinct. Dat is wat we “Basic Goodness” noemen en onvoorwaardelijk instinct. […] Zelfs op momenten wanneer je in de allerslechtste staat verkeert, bestaat die goedheid nog steeds.”

Basic Goodness is een term die ik onvertaald heb gelaten. Het staat centraal in het werk en leven van Chögyam Tungpa Rinpoche. Hij heeft het zelf beschreven in de zin van drie “virtues”, deugden, wat ik zie als drie beoefeningen:

  • “Unborn: Ongeboren”. Met andere woorden, niets creëren, niets mentaal maken, niets tot een verhaal, concept, idee maken, en vooral niet een idee, imago, verhaal maken van wie ik ben.
  • “Non Dwelling: Onverblijvend”: Met andere woorden ondefinieerbaar durven zijn, me niet ergens aan vast houden, fluïde durven zijn.
  • “Free from pigeonholing: Zonder tunnelvisie”: Voorbij gaan aan alle referentiepunten, en vooral MIJN referentiekaders en -punten;

Voor mij is het een voortdurende oefening, die vooral veel moed vraagt. Moed om te onderzoeken, maar ook moed om te zijn wie ik ben, zonder idee over wie ik ben of over hoe ik denk dat ik zou moeten zijn of “hoor” te zijn. Leven zonder veronderstellingen over “normen en waarden” en de normen en waarden te vinden in het moment, in de situatie, in mezelf, in het instinct van Basic Goodness.

Wachten

Gisterenavond spraken we in de zendo over ‘wachten’. Het was naar aanleiding van een winterse Koan over sneeuwvlokken. Ho Koji (ook bekend als lekebroeder P’ang) kijkt naar vallende vlokken en zegt: “Hoe mooi die sneeuw. Vlok na vlok valt niet op een andere plek”. Kunnen we de aanvaarding voelen? Volledige aanvaarding van wat is, van de plek waar ik ben, van de weg die ik ga, en de plek waar ik neerkom? Niet op een andere plek. Uniek. Nu.
Koans gaan ook over de beweeglijkheid om van perspectief te veranderen, en een perspectief dat ik nog niet eerder echt had bekeken is het perspectief van de plek, de ruimte waarin de vlok valt. Open, niets verwachtend en bereid om te laten gebeuren wat er maar gebeurt. Dit is wachten zonder verwachten. Alert zijn, wakker zijn, ontvankelijk en open, zonder dat daarin vooruitgedacht of teruggekeken wordt. Ik herinnerde me een citaat van Johannes van het Kruis: “Ik ben het hart dat wacht, zelfs als ik slaap”. Een grenzeloos en leeg wachten, open voor iedere verschijning en gebeurtenis. Een leegte waarin ruimte is voor iedere vorm. Een ander citaat: “We are like snowflakes falling in water, leaving no trace”. Als we dat alleen zien vanuit het perspectief van de sneeuwvlok zou dat onze angst voor de vergankelijkheid goed weergeven. Maar tegelijkertijd is er het perspectief van het water, van de oceaan, alle sneeuwvlokken omvattend, en altijd wachtend zonder verwachting.